Het polderoverleg tussen werkgevers en werknemers is recentelijk geklapt. Actueler had uw boek Poldermodel 3.0 niet kunnen zijn. U noemt het mislukte overleg zelfs een poppenkast en exemplarisch voor wat er mis is.
Ja, omdat het niet over de inhoud gaat, maar louter over de poppetjes. Instituten, zowel werkgevers als werknemers, zitten er om zichzelf in stand te houden. Ze roepen wel dat de snel groeiende groep van zzp’ers ook bij de overleggen aan tafel zitten, maar dat is vanuit traditionele partijen als VNO-NCW en FNV. Zelfstandigen zitten er niet zelf als partij. Als je de huidige polderpartijen namelijk vraagt waarom ze in de SER zitten, weten ze dat feitelijk niet. Laat staan dat ze zichzelf die vraag stellen. Wanneer je de SER wilt behouden, moet je naar een tafel met compleet andere samenstellingen. De polderinstituties hebben geen intrinsiek belang bij veranderen of vernieuwen. Het bestaansrecht van de SER, van vakbonden en werkgeversorganisaties, bestaat juist voor een groot deel uit de legitimering van het huidige poldermodel. Ik noem dat: de polderparadox. Het verschaft sociale partners positie. Dat ter discussie stellen, is jezelf ter discussie stellen. Bovendien: tekortkomingen van het poldermodel aan de orde stellen is een groot afbreukrisico voor de polderinstituten. Er zal dan immers toegegeven moeten worden dat het misschien toch niet meer zo goed werkt. Dan lopen werkgevers en vakbonden een risico met betrekking tot draagvlak voor hun respectievelijke organisaties en daarmee risico’s in invloed en geld. Voor verandering van dat systeem is lef en leiderschap nodig. En dat ontbreekt. Waarom zeggen we in de SER niet: zet een partij als Greenpeace aan tafel? Of de Ouderenbond. Of kies voor wisselende samenstellingen op basis van thema’s. Maar er is iemand nodig die dat moet gaan doen; iemand die de polder gaat vlottrekken. Maar ik heb pas nog eens met iemand een lijstje zitten maken met mensen die dat zouden kunnen. Die afstand kunnen nemen, objectief naar iets nieuws zoeken. Maar we kwamen er niet uit. Grappig genoeg was oud SER-voorzitter Wiebe Draijer van de Rabobank de enige naam die we konden verzinnen. Dat is een treurige conclusie. Bij de gevestigde partijen zie ik die vernieuwers in elk geval niet.
De werknemersbonden hebben in dit vraagstuk een groter probleem dan de werkgevers?
Zeker. De vakbonden zijn bezig zichzelf overbodig te maken. Leden lopen weg en hun representatie is aan erosie onderhevig. Al piept en kraakt het bij de werkgeversorganisaties ook. Het geeft grote bedrijven de gelegenheid om hun eigen gang te gaan. Jumbo en Albert Heijn hebben de bonden al eens buitenspel gezet. Maar uiteindelijk is dat ook niet de weg. Een vorm van polder heb je nodig. De overlegeconomie heeft ons veel opgeleverd en kan ons nog steeds veel opleveren. Je redt het niet met monopolisme van werkgevers op de arbeidsmarkt. Bepaalde weerstand, een countervailing power en vernieuwde vakbonden zijn hard nodig.
Uw boek waarin diverse arbeidsmarktspecialisten hun visie verwoorden, leest vooral als het agenderen van een probleem. Het biedt geen pasklare oplossingen.
Dat is een terechte constatering. De oplossingsrichtingen die aangeboden worden, zijn ook heel divers. Dé oplossing is er niet. Mijn pleidooi is ook vooral heel Rotterdams: geen woorden maar daden. Laten we nu eens gaan kijken hoe we het polderschip vlot kunnen trekken op een hedendaagse manier. Dat kan alleen door uit de loopgraven te komen. We moeten naar een nieuw soort masterplan voor de arbeidsmarkt. Wat zijn de kernwaarden waarin zowel werkgevers als werknemers en alle andere partijen die op dit gebied actief zijn, elkaar kunnen vinden. Ik denk dat dat samenkomt in de thema’s: representativiteit, participatie, thematische benadering, lef & leiderschap en vertrouwen. En ik geloof in samenwerken. De polder moet niet weg, het moet anders.
U heeft het over poldermodel 3.0 Het model 1.0 is het overlegmodel zoals we dat uit de jaren zestig en zeventig kennen. Wat was model 2.0 eigenlijk?
Dat is de fase waarin de sociale partners nu zitten. Ze willen eigenlijk het wiel opnieuw uitvinden in de context waarin zijzelf nu zitten. Blijven doen wat ze doen in een nieuwe jas. Je ziet dat in de zzp-discussie. Ze willen de ontwikkeling van flexwerkers tackelen door ze weer te organiseren in ‘echte banen’. Ik pleit voor een grote stap voorwaarts met echt nieuwe partijen aan tafel. Werk en werkenden moeten daarin centraal staan. Je moet bestaanszekerheid garanderen door bijvoorbeeld (inkomens-)risico’s te reduceren. Neem iets als doorbetaling bij ziekte in het tweede jaar. Dat is simpel af te dekken met een collectieve verzekering. Je moet delen van het oude systeem gebruiken, maar vervolgens het systeem helemaal opnieuw inrichten. Maar we zijn hardleers in de polder. Waarom kunnen zzp’ers nog steeds geen gebruik maken van een scholings- of een pensioenfonds?
Van alle bijdragen in het boek, welk inzicht heeft u het meest verrast en aan het denken gezet?
Remmelt Schuuring van werknemerscoöperaties Gewoondoen, Schoongewoon, Helpgewoon en Sportgewoon was helemaal klaar met alle regels in de schoonmaak. Wetgeving is volgens hem onderdeel van de angstpiramide. Hij wilde terug naar de kracht van zijn mensen. Als het een maand minder gaat, krijgen mensen minder salaris. Gaat het beter, kun je weer mee-ademen met de markt. Er zijn bij Schuurings coöperaties geen arbo-artsen en mensen hebben zelf de verantwoordelijkheid voor hun gezondheid. Het effect is een ziekteverzuim van 0,2 procent. Zo kijk ik eigenlijk tegen het hele poldervraagstuk aan. Je moet lef en leiderschap tonen. Nieuwe wegen in durven slaan en niet door blijven doormodderen. We blijven zitten in onze heilige huisjes. Ga experimenteren, durf als instituten je eigen zwakte te laten zien en vertrouw op je eigen mensen. Zoek nieuwe partners. Maar ja, wie pakt die handdoek op?